’k Zie schapen, witgewold - Charivarius
’k Zie schapen witgewold,
’k Zie rid- en runders draven,
’k Zie vo- en vlegels zich
Aan wa- en bitter laven.
Al is de stad ook vol
Van stu- en decadente'
Die speel- en alcohol
Verkiezen boven lente,
U, boe- en kippen-ren,
U, lust- en korensc-hoven,
U var- en vlinderken,
U stel ik ver daarboven!
In ’t mooie voorjaarsweer,
Gaan bloe- en ramen open.
’k Zie ieder met een bloem,
Zelfs schoo- met anjers lopen.
’k Zie ei- en beuken staan,
En dreu- en andre mussen,
Wijl lij- (geen vrijsters!) slaan,
’k Zie kro- en meisjes kussen.
En mens en kunstenaars
Zij dragen en zij eten
Veel flam- en waterbaars,
Bij ’t hij-, zij-, zwijgend zweten.
Geen pneu- slechts harmonie:
De tweedracht wijkt voor vrede,
De ru- voor poëzie.
Juicht kin- en ouders mede!
Want len- en warmte is daar,
Mijn geest stijgt op, naar boven,
’k Wil nat- en morgenuur
Met vul- en lippen loven!
Uit: Charivari, 1913