een kreupele soapster

Grammatica, met name redekundig ontleden, is voor veel jonge leerlingen erg abstract. Jimmy van Rijt, student Nederlands HBO, schreef ”Effecten van semantisch georiënteerd grammaticaonderwijs op het redekundig ontleden van brugklasleerlingen” in Levende Talen van april 2013. Zijn aanpak heeft hij uit laten testen en wat bleek: leerlingen scoorden met zijn methode aanmerkelijk hoger. Dit bracht mij op het idee dit uit te werken.

Als je in de zin De man aait de hond als lijdend voorwerp de hond aanwijst, is het niet zo gek dat een brugklasser zegt: "Die hond is toch geen voorwerp en hij lijdt toch niet?" Je moet dus zoeken naar concretere termen die meer aansluiten bij de belevingswereld van brugklas­sers. Film kennen ze allemaal, dus wat ligt meer voor de hand dan het in die wereld te zoeken?

Van Rijt beschouwt de zin als een film en past alle grammaticale termen daarop aan. Begin met het zoeken van de persoonsvorm. Dat heeft elke brugklasser op de basisschool geleerd en het levert nooit problemen op. Verdeel vervolgens de zin in zinsdelen. Alles wat voor de persoonsvorm kan staan is een zinsdeel. En dan komt het:

Elke zin heeft een regisseur (zelfstandig werkwoord). Als deze aangeeft wat er gebeurt, heb je te maken met een echte regisseur. Vaak kun je er ik ga voor zetten: ik ga wandelen, fietsen, verven, skiën, maar niet: ik ga willen, zijn, kunnen. Alle andere werkwoorden in een zin noemen we assistent-regisseurs (hulpwerkwoorden). Degene die (of datgene dat) doet wat de regisseur zegt, noemen we hoofdrol 1 (onderwerp).

Er zijn ook regisseurs, die niet zeggen wat hoofdrol 1 doet, maar wat hoofdrol 1 is, wordt of blijft. Die regisseurs (zijn, worden en blijven) noemen we regisseurs in opleiding (koppel­werkwoorden).Omdat zij nog in opleiding zijn, hebben ze een draaiboek (naamwoordelijk deel van het gezegde) nodig. Dit draaiboek geeft aan wie of wat hoofdrol 1 is, wordt of blijft. Alle werkwoorden samen met het draaiboek vormen het gezegde.

Degene met wie (of datgene waarmee) wordt gedaan wat de regisseur zegt, noemen we hoofdrol 2 (lijdend voorwerp). Regisseurs in opleiding mogen nog niet met een hoofdrol 2 werken. Je vindt hoofdrol 2 door te vragen: wie/wat + gezegde + hoofdrol 1.

Dan blijft er nog een zinsdeel over dat een mens is (of door een mens vervangen kan worden), en waar je aan, voor of bij voor kunt zetten en weglaten. Dat is de bijrol (meewerkend voorwerp). Alle overgebleven zinsdelen noemen we decorstukken (bijwoordelijke bepalingen).

Je kunt leerlingen nu heel snel duidelijk maken, wat het verschil is tussen een passieve en een actieve zin: in een actieve zin doet hoofdrol 1 wat de regisseur en assistent-regisseurs zeggen, in een passieve zin wordt er door hoofdrol 1 gedaan wat de regisseur en assistent-regisseurs zeggen. Omdat hoofdrol 1 in een passieve zin eigenlijk de rol van hoofdrol 2 overneemt, kan er in een passieve zin natuurlijk nooit een hoofdrol 2 voorkomen. Dat snapt elke leerling!

Naamwoordelijk gezegde? Geen probleem: gewoon een regisseur in opleiding (zijn, worden of blijven) met een draaiboek. Ik gebruik de term gezegde voor zowel het werkwoorde­lijk als het naamwoordelijk gezegde.

Bij de samengestelde zin wordt het iets lastiger. Een hoofdzin is natuurlijk een hoofdfilm. Een bijzin echter is een film (zin), maar vervult ook een rol in een andere zin. Dat wringt. Ik heb er het volgende op bedacht (en mijn leerlingen hebben daar geen enkel probleem mee): een soap is een B-film en een ster vervult een rol. Een bijzin noem ik dus een soapster.

Een beknopte bijzin levert dan qua naamgeving geen probleem meer op: dat is natuurlijk een kreupele soapster (dat vergeten leerlingen nooit meer!). Een voorlopig zinsdeel kondigt een bijzin aan en is dus ook heel logisch een affiche. De graad van een bijzin is ook simpel aan te geven: een eerste soapster vervult een rol in een hoofdfilm, een tweede soapster mag alleen maar in een eerste soap spelen. Dit zijn allemaal begrippen, die voor vrijwel alle leerlingen gesneden koek zijn.

Een naam wringt (dubbel nog wel), daar ben ik me van bewust: de soapster. Die moet film zijn en tegelijkertijd een rol in een film vervullen. En erger nog: zo’n soapster kan ook een decorstuk zijn, en dat is natuurlijk heel vreemd. Maar tot nu toe is nog geen enkele leerling hierover gevallen.

Normaal gesproken behandelen wij het naamwoordelijk gezegde niet in 1hv. Zelfs tweede klassen hebben het daar nog moeilijk mee. Met zo’n draaiboek en regisseur in opleiding moet dat kunnen, dacht ik. En ja hoor: zinnen waarover mijn tweede klassen in de oude terminologie struikelden, ontleden mijn 1hv-klassen nu zonder problemen.

En hoe zit het nu met de aansluiting bij collega’s die deze revolutionaire methode niet wensen te volgen? Dat is geen probleem. Omdat de leerlingen de structuur van zinnen nu goed begrijpen, hoef ik ze alleen maar een lijstje te geven met de vertaling van de filmtermen in de termen van de oude aanpak.