uitleg werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde
Vul de ontbrekende woorden in en klik daarna op Controleren om te zien of je antwoorden kloppen.
Een zin kan maar één soort gezegde bevatten: een WERKWOORDELIJK of een NAAMWOORDELIJK gezegde.
1. Het WERKWOORDELIJK gezegde (WG)
Dit gezegde bestaat alleen uit
.
Die kunnen in drie vormen voorkomen:
,
en
.
ALTIJD moet er in een WG een zelfstandig werkwoord voorkomen. Zo'n werkwoord heeft een duidelijke betekenis.
Je kunt er IK GA (IETS) voor zetten:
IK GA fietsen, verven, liggen, iets onthouden, iets verzinnen, tekstverwerken.
Maar het volgende betekent niets: IK GA kunnen, zijn, moeten, worden.
In de volgende voorbeelden is het gezegde steeds in hoofdletters afgedrukt.
Een werkwoordelijk gezegde bestaat uit:
een persoonsvorm. Voorbeeld: Hij MAAKT de opgave.
OF
een persoonsvorm en alle andere werkwoordsvormen. Voorbeeld: Hij ZOU de opgave GEMAAKT HEBBEN.
Als een werkwoord gesplitst is, horen beide delen bij het gezegde.
Voorbeeld: HOUD direct OP met dat stomme gelach (het werkwoord is OPHOUDEN).
Bij het WG hoort ook het voorzetsel TE, als dit voor een werkwoord staat. Voorbeeld: Zij LIEP vrolijk TE FLUITEN.
Bij het WG kan ook het wederkerend voornaamwoord ZICH horen.
Voorbeeld: Hij SCHAAMT ZICH. Wij SCHAMEN ONS ook.
2. Het NAAMWOORDELIJK gezegde (NG)
Dit gezegde bestaat uit werkwoorden en een
(bijvoeglijk of zelfstandig).
Alle werkwoorden samen noemen we het
deel,
alles wat bij het naamwoord hoort het
deel.
NOOIT mag er in een NG een zelfstandig werkwoord voorkomen. Hé! Dus:
staat er WEL een zelfstandig werkwoord in een zin, dan is er een WG.
staat er NIET een zelfstandig werkwoord in een zin, dan is er een NG.
Een naamwoordelijk gezegde heeft DRIE kenmerken:
1. het bevat altijd een
(zelfstandig of bijvoeglijk)
2. het bevat altijd een
(zijn, worden en blijven)
3. het
zegt iets over het onderwerp
Voorbeeld: De wedstrijd WERD EEN MISLUKKING.
WERD =
deel en koppelwerkwoord
EEN MISLUKKING is
deel en zelfstandig naamwoord
Het naamwoordelijk deel zegt iets over het onderwerp DE WEDSTRIJD, namelijk dat die een mislukking werd.
De koppelwerkwoorden zijn ZIJN, WORDEN en BLIJVEN. Ook SCHIJNEN, LIJKEN en BLIJKEN lijken koppelwerkwoorden te zijn,
maar dat is schijn. Je kunt dat bewijzen met de volgende regel:
*** ALS ER IN EEN ZIN MEER WERKWOORDEN STAAN, IS DE PERSOONSVORM ALTIJD EEN HULPWERKWOORD ***
In de zin: *** De wedstrijd leek een mislukking (te zijn) *** laten we TE ZIJN meestal uit luiheid weg.
Het hoort er eigenlijk wel te staan, en dus staan er meer werkwoorden in de zin,
en dus is de persoonsvorm een hulpwerkwoord en ZIJN het koppelwerkwoord.
We laten in de praktijk dat TE ZIJN weg, en noemen dus LEEK EEN MISLUKKING het naamwoordelijk gezegde.
Op dezelfde manier kun je ook aantonen, dat
en
geen koppelwerkwoorden zijn.
Een apart
werkwoord is HETEN. De zin *** Zij heet Lisette *** betekent bijna hetzelfde als *** Zij is Lisette ***.
PROBLEEM: sommige KOPPELwerkwoorden kunnen ook HULPwerkwoord of ZELFSTANDIG werkwoord zijn.
Als dat zo is, heb je dus niet te maken met een
woordelijk, maar met een
woordelijk gezegde!
Een paar voorbeelden:
1a De man schijnt eerlijk. SCHIJNT EERLIJK =
gezegde en SCHIJNEN is dus een
werkwoord.
1b De man schijnt met zijn zaklantaarn. SCHIJNT =
gezegde en SCHIJNEN dus een
werkwoord.
2a Mijn vader is vijftig jaar. IS VIJFTIG JAAR =
gezegde en ZIJN is dus een
werkwoord.
2b Mijn vader is niet thuis. IS =
gezegde (ZIJN betekent hier: ZICH BEVINDEN, en is dus een
werkwoord).
3a Ik word kwaad door dat gepest. WORD KWAAD =
gezegde en WORDEN is dus een
werkwoord.
3b Ik word door hen gepest.
= WG (meer werkwoorden, dus de persoonsvorm WORD is een
werkwoord).
Controleren
OK