naamwoordelijk gezegde
Vul de ontbrekende woorden in en klik daarna op Controleren om te zien of je antwoorden kloppen.
Je hebt al geleerd wat een
gezegde is.
Ook heb je geleerd, dat je daarbij altijd moet
, of er een
in voorkomt.
In een ander soort gezegde, het NAAMWOORDELIJK gezegde, komt dan natuurlijk geen
voor.
Als je goed naar de naam kijkt, weet je al, dat daar natuurlijk een
in voor moet komen.
Daar bestaan maar twee soorten van (die je allebei al kent!): het
en het
.
Ook in het
gezegde moet een bepaald soort werkwoord voorkomen: het koppelwerkwoord.
Dit wordt zo genoemd, omdat het het onderwerp aan het naamwoord
.
Er zijn drie koppelwerkwoorden: zijn, worden en blijven.
Maar hoe weet je nu wat in de zin: ZIJ IS VERSTANDIG GEWORDEN het koppelwerkwoord is?
Door het handige trucje: als er in een zin meer
staan, is de
altijd een
.
We zetten de drie kenmerken van het
gezegde (NG) nog even op een rijtje:
1. er zit een
in (bn of zn)
2. er zit een
in (zijn, worden of blijven)
3. het naamwoord zegt iets van het
(want daar is het aan gekoppeld)
Voorbeeldzin: Hij is ziek.
1. ziek is een
2. is (zijn) is een
3. het naamwoord
zegt iets van het onderwerp
Dan noemen we "is ziek" het
gezegde.
Een
gezegde bestaat dus (net als het
gezegde) uit alle werkwoorden in de zin, maar dan moet er nog een
bij.
Voorbeeldzin: Later is zij het vriendinnetje van Abdul geworden.
1.
is een
naamwoord
2.
is een
3.
zegt iets van
.
Dan noemen we "
" het
gezegde.
Nu zijn er helaas nog twee complicaties. Elk jaar weer maken tientallen leerlingen daar fouten mee. Maar jullie natuurlijk niet, want een gewaarschuwd mens telt voor
!
1. het koppelwerkwoord wordt soms weggelaten.
Voorbeeldzin: Hij lijkt heel aardig.
Hier is TE ZIJN weggelaten. Het NG is eigenlijk: LIJKT HEEL AARDIG TE ZIJN, maar je mag dat TE ZIJN ook weglaten, omdat het in de zin zelf ook niet voorkomt.
Krijg je echter de vraag, wat het koppelwerkwoord in deze zin is, dan dien je wel
te antwoorden.
2. ZIJN, BLIJVEN en WORDEN kunnen niet alleen koppelwerkwoord zijn, maar ook nog iets anders.
ZIJN:
Voorbeeldzin: HIJ IS NOOIT GEKOMEN (IS is
, want als er in een zin meer
staan, is de
altijd een
)
Voorbeeldzin: ZIJ IS DE HELE DAG THUIS GEWEEST (GEWEEST is
werkwoord, want het heeft hier
: zich bevinden)
BLIJVEN:
Voorbeeldzin: BLIJVEN JULLIE VANMIDDAG OP SCHOOL? (BLIJVEN is
werkwoord, want het heeft hier
: zich bevinden)
WORDEN:
Voorbeeldzin: ZIJ WORDEN VANWEGE DE FUSIE ONTSLAGEN (WORDEN is
, want als er in een zin meer
staan, is de
altijd een
)
Dat er in bovenstaande zinnen geen sprake kan zijn van een
gezegde blijkt natuurlijk ook uit het gegeven, dat er geen
is dat iets zegt van het
.
Desondanks ga je bij dit soort zinnen toch zeggen, dat er een naamwoordelijk gezegde in voorkomt. Wedden?!
Tot slot nog een handige tip:
IN EEN ZIN MET EEN NAAMWOORDELIJK GEZEGDE KAN NOOIT EEN LIJDEND VOORWRP VOORKOMEN.
LEERPUNTEN:
1. In een NAAMWOORDelijk gezegde komt altijd een
of een
voor
2. In een naamwoordelijk gezegde komt geen zelfstandig werkwoord voor, maar wel een
3. De drie koppelwerkwoorden zijn:
,
en
4. In een naamwoordelijk gezegde zegt het
iets van het
5. ZIJN en WORDEN kunnen niet alleen koppelwerkwoord, maar ook
zijn
6. ZIJN en BLIJVEN kunnen niet alleen koppelwerkwoord, maar ook
werkwoord zijn. Ze betekenen dan
7. In een zin met een naamwoordelijk gezegde kan nooit een
voorkomen
Controleren
OK