werkwoordelijk gezegde

Klik op "Nakijken" om je antwoorden te laten controleren.
Als een antwoord goed is, wordt het vet afgedrukt.
Een zin bevat altijd een gezegde. De term "gezegde" ken je van de basisschool.

Omdat je daar maar één soort gezegde hebt geleerd, was het genoeg dat zinsdeel alleen maar "gezegde" te noemen.

Er bestaan echter meer soorten gezegdes. Daarom moet je op de middelbare school niet meer "gezegde" gebruiken, maar "werkwoordelijk gezegde".

Omdat er meer soorten gezegdes bestaan, MOET je ook altijd of je echt met een gezegde te maken hebt.

Daar is een heel eenvoudige voor.

In een gezegde komt namelijk altijd één zelfstandig werkwoord voor. In andere is dat niet het geval.

Dan moet je natuurlijk wel weten wat een werkwoord is. Dat is gelukkig moeilijk.

Een werkwoord is een werkwoord, dat een duidelijke betekenis heeft.

Je hebt ook hulpwerkwoorden, en die hebben geen .

Om te zien of een werkwoord een betekenis heeft, kun je er meestal "ik ga" voor zetten.

Kijk maar:
Ik ga fietsen
is duidelijk, dus fietsen is een werkwoord.
Ik ga zullen
is onduidelijk, dus zullen is een .
Ik ga behangen
is , dus behangen is een werkwoord.
Ik ga zitten
is , dus zitten is een werkwoord.
Ik ga kunnen
is , dus kunnen is een .

ik ga gaan
is , maar gaan heeft wel een duidelijke betekenis ("zich voortbewegen") en is dus toch een werkwoord.

Maar hoe weet je dan, wat in de zin IK GA FIETSEN het werkwoord is: gaan of fietsen?
Daar hebben we een handig trucje voor: als er in een zin meer werkwoorden staan, is de persoonsvorm altijd een hulpwerkwoord.

Behalve werkwoorden kan er in een werkwoordelijk gezegde ook het woordje TE voorkomen. Dit moet dan wel voor een werkwoord staan.
Voorbeeldzin: Zij loopt te zingen. Werkwoordelijk gezegde (WG) = loopt te zingen.

Ook kan er een vorm van het woordje ZICH in een werkwoordelijk gezegde voorkomen. Dit hoort dan bij een werkwoord.
Het werkwoord SCHAMEN bestaat niet, want je kunt niet zeggen: IK SCHAAM.
Het werkwoord ZICH SCHAMEN bestaat wel, want je kunt zeggen: IK SCHAAM ME, HIJ SCHAAMT ZICH, WIJ SCHAMEN ONS.
Voorbeeldzin: We verheugen ons op de komst van Sinterklaas. WG = verheugen ons.

Je weet nu:
1. dat je een gezegde voortaan een gezegde moet noemen
2. dat er in een werkwoordelijk gezegde altijd één werkwoord voorkomt
3. dat je een werkwoord meestal kunt herkennen door er "" voor te zetten
4. dat je door dat "ik ga" kunt aantonen, dat een werkwoord een duidelijke heeft
5. dat in een zin met meer werkwoorden de altijd een is
6. dat in een werkwoordelijk gezegde ook het woordje kan voorkomen en een vorm van het woord .

LEERPUNTEN:
1. Bij een werkwoordelijk gezegde moet je altijd of het echt een gezegde is
2. In een werkwoordelijk gezegde moet altijd één werkwoord voorkomen
3. Een zelfstandig werkwoord heeft een duidelijke
4. Als er in een zin meer staan, is de altijd een
5. Behalve werkwoorden kunnen in een werkwoordelijk gezegde ook de woorden en voorkomen