Geef van de in hoofdletters geschreven zinsdelen aan, welke functie ze hebben.
Gebruik daarvoor de afkortingen WG NG WWU ON LV MV BWB

1 Wil je MIJ even een euro lenen?


2 Waar woont DE BURGEMEESTER?


3 In ons land zijn VISOTTERS erg zeldzaam geworden.


4 De kandidaat HOOPT wel op goede resultaten.


5 WIE heb je dat mooie boek gegeven?


6 De beantwoorde brieven kunnen IN HET LAATJE opgeborgen worden.


7 De oude dame ZAT heerlijk aan de tafel.


8 AAN HET KOREN werd ook veel schade toegebracht.


9 LUIAARDS kunnen we hier niet gebruiken.


10 In het voorjaar ZULLEN we onze nieuwe woning BETREKKEN.


11 DE AMAZONE mondt uit in de Atlantische Oceaan.


12 Amsterdam IS GEBOUWD op palen.


13 Verlangen JULLIE erg naar de vakantie?


14 De brief werd DOOR MIJ op de post gedaan.


15 Zij ZIJN al jaren gelukkig GETROUWD.


16 Wie heeft dat JOU doorverteld?


17 Gun je mij ook EEN PLEZIERTJE?


18 Door schade en schande WORDT men WIJS.


19 In de etalagewedstrijd is KARELSEN de eerste prijs toegekend.


20 In de etalagewedstrijd is Karelsen DE EERSTE PRIJS toegekend.