Achter elke zin vul je het volledige gezegde in. Daarna geef je aan of het een werkwoordelijk (WG) of naamwoordelijk gezegde (NG) is.

1. Waren ze maar een maand langer op dat eiland gebleven. soort gezegde:
2. Van dat soort gebeurtenissen word je niet erg vrolijk. soort gezegde
3. Hij wordt soms door zijn kleine zusje geslagen. soort gezegde
4. Zij is in het verleden twee keer kampioene geweest. soort gezegde
5. Ben jij op die manier wel op tijd in Amsterdam? soort gezegde
6. Zij is er altijd als de kippen bij. soort gezegde
7. Hij wordt na de dood van zijn vader diens opvolger. soort gezegde
8. Nu al wordt hij door het voltallige personeel op handen gedragen. soort gezegde
9. Ze hebben haar daarvoor direct de rekening gepresenteerd. soort gezegde
10. Waarom hadden zij zich daarvoor zo laat opgegeven? soort gezegde
11. Je moet onder alle omstandigheden proberen kalm te blijven. soort gezegde
12. Ze hebben ons toen gouden bergen beloofd. soort gezegde
13. Haar is het voorzitterschap van de vereniging toegezegd. soort gezegde
14. Tsunami's komen gelukkig maar heel zelden voor. soort gezegde
15. Vanaf een afstand lijkt hij een knappe vent. soort gezegde
16. Zij heeft altijd al op haar zusje geleken. soort gezegde
17. Hij blijkt toen dat goede antwoord te hebben voorgezegd. soort gezegde
18. Zij zijn in de tachtiger jaren getrouwd. soort gezegde
19. Zij zijn al jaren getrouwd. soort gezegde
20. Zij hebben elkaar toen eeuwige trouw beloofd. soort gezegde
21. Onder het genot van een biertje is hij toen ingeslapen. soort gezegde
22. Op die plaats zullen ze voorlopig wel even blijven. soort gezegde
23. Een naamwoordelijk deel van het gezegde wordt gekoppeld aan het onderwerp. soort gezegde
24. Daardoor is zij toen behoorlijk ontroerd. soort gezegde
25. Zij wordt al maanden ontroerd bij de gedachte daaraan. soort gezegde