Vul voor de onderstaande zinnen eerst de persoonsvorm in, daarna WG of NG en daarna het volledige gezegde.

bijv. mag - NG - mag blij zijn - Henk mag blij zijn over dat succes.

1.De kinderen blijven vanavond gezellig thuis.
2. ’s Avonds is vader nog laat bezig met zijn krant..
3. Zijn jullie de hele dag hier geweest?
4. Gisteren zijn we na twee uur op school gebleven.
5. Welke delfstoffen zijn er in ons land?

6.Ten gevolge van het onweer waren de kleintjes erg bang.
7. Het bruidspaar is gisteren getrouwd.
8. Met grote moeite is de jongen voor zijn examen geslaagd.
9. Het bruidspaar was gisteren tien jaar getrouwd.
10. In 1648 werd de vrede van Munster gesloten.

11. De boot wordt door hem stevig vastgelegd.
12. De boten zijn lange tijd stevig vastgelegd.
13. Hij is gisteren door de storm enorm uitgeput.
14. Jij was vorige week ook erg uitgeput door een storm.
15. Gisteren is er door deze klas drie uur gestudeerd.