Vul het meewerkend voorwerp in. Als dat er niet is, vul je XXX in.

1. Op de hoek van de straat hebben zij gisteren gelukkig dat ongeluk niet zien gebeuren.
meewerkend voorwerp:
2. Pjotr hoef je zoiets maar één keer te zeggen.
meewerkend voorwerp:
3. Ik fluisterde hem dat zachtjes in zijn oor.
meewerkend voorwerp:
4. Waarom hebben ze onze buurman zijn ontslag gegeven?
meewerkend voorwerp:
5. Wie heb je de oplossing van dat raadsel verteld?
meewerkend voorwerp:
6. Vanuit het midden van zijn web keek de spin ons dreigend aan.
meewerkend voorwerp:
7. Aan de hoofdrolspelers van de musical zal het zeker niet liggen.
meewerkend voorwerp:
8. Voor de meeste mensen is het houden van een spreekbeurt geen pretje.
meewerkend voorwerp:
9. Al dat uitlaatgas door dat eeuwige file rijden is hem een doorn in het oog.
meewerkend voorwerp:
10. Ik heb Monique de oplossing van dat raadsel vorige week al verteld.
meewerkend voorwerp:
11. Je hoeft me niet zo verongelijkt aan te kijken!
meewerkend voorwerp:
12. Het meewerkend voorwerp hoef je geen kleurtje te geven.
meewerkend voorwerp:
13. Het onderwerp moet je in dat geval rood maken.
meewerkend voorwerp:
14. Ik had het haar vorige week al willen laten zien.
meewerkend voorwerp:
15. Hoe kan ik in deze zin nu het meewerkend voorwerp vinden?
meewerkend voorwerp:
16. Ik kan je het meewerkend voorwerp in deze zin zo laten zien.
meewerkend voorwerp:
17. En toon me nu het lijdend voorwerp dan eens.
meewerkend voorwerp:
18. Aan mij heb je in dit soort situaties niet zo veel.
meewerkend voorwerp:
19. Lachend overhandigde de burgemeester de zwemster de eremedaille.
meewerkend voorwerp:
20. Die docent hebben ze al zo vaak voor het lapje proberen te houden.
meewerkend voorwerp:

20 items. 70% is een 6, 77% een 7, 84% een 8, enzovoorts