zinsdelen

Om zinsdelen een naam te kunnen geven (onderwerp, lijdend voorwerp, bijwoordelijke bepaling, enz.) moet je eerst weten wat de zinsdelen van een zin zijn. Met andere woorden: je moet eerst weten welke woorden bij elkaar horen en samen een zinsdeel vormen.

Om dat te kunnen doen, moet je eerst weten wat de persoonsvorm is (zin in een andere tijd zetten, het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm).

zinsdelen  bepalen

Als je de persoonsvorm (pv) hebt gevonden, kun je de zinsdelen gaan bepalen. Dat doe je door de zin van volgorde te veranderen, zonder de betekenis te wijzigen.
Alles wat je voor de pv kunt zetten, is een zinsdeel. Je geeft dat aan door zo'n zinsdeel tussen strepen te zetten.

 

Voorbeeld: De drie poezen liepen met de kater weg.

Met de kater liepen de drie poezen weg.

Dus: / De drie poezen / liepen / met de kater / weg. /

Je ziet dat weg tussen strepen komt te staan. Toch kun je het niet voor de pv zetten.
Dat komt doordat weg bij het werkwoord hoort: weglopen. En omdat werkwoorden altijd samen een zinsdeel vormen (het gezegde), komen ze altijd tussen strepen te staan,
ook al kun je ze niet voor de persoonsvorm zetten. Over het algemeen levert dit geen enkel probleem op, omdat ze net als in deze zin vanzelf al tussen strepen komen.

Nog een voorbeeld: Een huis in de straat hiernaast staat al maanden te koop.

In de straat hiernaast staat al maanden een huis te koop.

Hé: in de straat hiernaast en een huis in de straat hiernaast kunnen allebei voor de pv staan!

In dit geval moet je de langste mogelijkheid kiezen. En goed beschouwd is dat ook wel te verklaren.
Als je vraagt: "Wat staat er te koop?", is het antwoord: "Een huis in de straat hiernaast".
Daaruit blijkt dat dit één geheel, één zinsdeel is.

 

Nog een voorbeeld: Gisteren om drie uur achtervolgde de kat lange tijd het kuiken.

Gisteren achtervolgde de kat om drie uur lange tijd het kuiken.

Hé: gisteren en gisteren om drie uur kunnen allebei voor de persoonsvorm staan!

In dit geval moet je niet de langste mogelijkheid kiezen. En goed beschouwd is dat ook hier weer te verklaren.
Gisteren
geeft immers antwoord op de vraag wanneer, en om drie uur geeft antwoord op de vraag hoe laat.

 

Nog een voorbeeld: Doe die deur achter je dicht.

Hé: in deze zin kun je geen enkel woord voor de persoonsvorm zetten!

Dat komt, doordat deze zin in de gebiedende wijs staat: het is een gebod, een bevel.
En omdat een bevel altijd met een persoonsvorm begint, kun je er niets voor zetten.
Maar: je kunt dit oplossen door het weggelaten onderwerp tijdelijk even toe te voegen.

Doe jij die deur achter je dicht.
Jij doet die deur achter je dicht.
Die deur doe jij achter je dicht.
Achter je doe jij die deur dicht.

Dus: / Doe / (jij) / die deur / achter je / dicht. /

 

Nog een voorbeeld: Waarom heb je me dat niet eerder verteld? of: Heb je me dat niet eerder verteld?

Hé: in deze zin kun je (behalve Waarom) ook geen enkel woord voor de persoonsvorm zetten! 

Dat komt omdat deze zin in de vraagvorm staat. En omdat een vraag met een vraagwoord of met een pv begint, kun je ook hier niets voor de persoonsvorm zetten
of de volgorde van de zin niet veranderen. Ook hier is er een oplossing: maak er een gewone zin van (dus: geen vraagzin).
Heel vaak lukt dit door de eerste letter W van het vraagwoord te veranderen in de letter D.

Dus: D(W)aarom heb je me dat niet eerder verteld. of: Je hebt me dat niet eerder verteld.

Je hebt me dat daarom niet eerder verteld.
Mij heb je dat daarom niet eerder verteld. (me mag je in mij veranderen!)
Dat heb je me daarom niet eerder verteld.
Niet eerder heb je me dat daarom verteld.

MAAR: er is nog een speciale regel: NIET en WEL staan altijd tussen strepen!

Dus: Eerder heb je me dat daarom niet verteld.

En dus: / Waarom / heb / je / me / dat / niet / eerder / verteld? /

samenvatting

Zoek eerst de persoonsvorm door de zin in een andere tijd te zetten. 
Alles wat je voor de persoonsvorm kunt zetten zonder de betekenis te veranderen, is een zinsdeel. 
Zijn er twee mogelijkheden, dan kies je de langste, tenzij elk deel antwoord geeft op een verschillende vraag.
Een vraagzin maak je eerst bevestigend.
Bij een gebiedende wijs voeg je eerst een onderwerp toe.
De woorden WEL en NIET staan altijd tussen strepen.