7 soorten voornaamwoorden
Vul de ontbrekende woorden in en klik daarna op Controleren om te zien of je antwoorden kloppen.
Er zijn zeven soorten voornaamwoorden:
• aanwijzend voornaamwoord
• betrekkelijk voornaamwoord
• bezittelijk voornaamwoord
• onbepaald voornaamwoord
• persoonlijk voornaamwoord
• wederkerend/wederkerig voornaamwoord
• vragend voornaamwoord
ONBEPAALD VOORNAAMWOORD
De belangrijkste onbepaalde voornaamwoorden zijn: IEMAND, NIEMAND, IETS EN NIETS.
Er zijn ook uitdrukkingen zoals: DE EEN OF ANDER, WELKE OOK MAAR, DEZE OF GENE,
of DIE, DIT of DAT, die ook als onbepaald voornaamwoord worden gezien.
Er zijn nog meer onbepaalde voornaamwoorden, maar deze zijn dit alleen, wanneer ze niet samengaan met telbare zelfstandige naamwoorden.
Voorbeelden van deze onbepaalde voornaamwoorden: WAT, GENOEG, VOLDOENDE, GEEN EN ENIG.
OPMERKINGEN:
HET kan een lidwoord, een persoonlijk voornaamwoord of een onbepaald voornaamwoord zijn:
· HET als lidwoord: hoort bij een zelfstandig naamwoord:
- HET meisje
· HET als persoonlijk voornaamwoord verwijst naar iets wat voorafgaat of volgt:
- HET lijkt me logisch dat hij dat doet. HET verwijst naar: "dat hij dat doet".
· HET als onbepaald voornaamwoord staat op zichzelf:
- HET vriest
Het onbepaald voornaamwoord WAT kun je vervangen door IETS of een BEETJE:
- Wil je WAT voor mij doen?
- Wil je IETS voor mij doen?
OEFENING
Vul een onbepaald voornaamwoord in:
1. Dat is
gelukt.
2. Door
winkelier zijn wij nog nooit geholpen.
3. Shirley heeft er
kunnen vinden.
AANWIJZEND VOORNAAMWOORD
De vorm van een aanwijzend voornaamwoord hangt af van het zelfstandig naamwoord waar het naar verwijst.
· HET-woorden enkelvoud
o dit (voor dichtbij)
o dat (voor veraf of niet-aanwezig)
o zo'n
· DE-woorden enkelvoud
o deze (voor dichtbij)
o die (voor veraf of niet-aanwezig)
o zo'n, zo een (verouderde vorm van zo'n), zulk een (nog meer verouderd)
· meervoud
o deze (voor dichtbij)
o die (voor veraf of niet-aanwezig)
o zulke
OEFENINGEN
Vul een aanwijzend voornaamwoord in:
1. Ik vind
schoenen niet mooi, maar
daar wél.
2. Laat me
posters eens zien.
3. Ik vind
een rotstreek!
BETREKKELIJK VOORNAAMWOORD:
Het betrekkelijk voornaamwoord leidt een zin in die betrekking heeft op een woord.
In die zin wordt over dat woord informatie toegevoegd.
De belangrijkste betrekkelijke voornaamwoorden zijn: DIE, DAT, WIE en WAT
en in de geschreven taal kun je ook nog wel eens WIENS, WIER, WELKE, HETWELK of HETGEEN tegenkomen.
OPMERKINGEN:
O Betrekkelijke voornaamwoorden verwijzen naar een voorafgaand zinsdeel: HET ANTECEDENT.
Het antecedent staat ALTIJD in DEZELFDE zin.
Voorbeelden:
- De man DIE daar staat, is zijn vader. Antecedent: De man.
- Het meisje aan WIE ik het vroeg, zie ik niet meer. Antecedent: Het meisje.
O WAT kan ook een zin als antecedent hebben: je kunt het dan vervangen door EN DAT:
Het feest gaat morgen niet door, WAT me lelijk tegen valt.
Het feest gaat morgen niet door EN DAT valt me lelijk tegen.
O WIE en WAT kunnen ook een ingesloten antecedent hebben:
je kunt WIE/WAT dan vervangen door DE MAN DIE/HET DING DAT:
- WIE dat zegt, geloof ik niet.
- DE MAN DIE dat zegt, geloof ik niet.
OEFENINGEN:
Vul een betrekkelijk voornaamwoord in:
1. Ken jij die jongen
daar loopt?
2.
hij heeft gezegd, geloof ik niet.
3. Wie is dat meisje, met
jij stond te praten?
4. Ze gaan op vossen jagen,
ik verwerpelijk vind.
BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD
Het bezittelijk voornaamwoord is het voornaamwoord dat de relatie tussen de persoon en een zelfstandig naamwoord aangeeft.
De vorm is afhankelijk van de persoon en het aantal.
Bijna alle vormen kennen een gereduceerde vorm, dat wil zeggen een vorm die dichter bij de spreektaal ligt.
De gereduceerde vorm staat hieronder tussen haakjes.
1e persoon enkelvoud
· mijn (m'n)
2e persoon enkelvoud
· jouw (je)
· uw
o Uw is de beleefdheidsvorm. Deze wordt soms ook (binnen een zin) met een hoofdletter geschreven.
3e persoon enkelvoud
· zijn (z'n)
o De mannelijke en onzijdige vorm.
· haar ('r, d'r)
o De vrouwelijke vorm.
1e persoon meervoud
· ons, onze
o Het gebruik van ons of onze is afhankelijk van het bijbehorend zelfstandig naamwoord:
- ons huis (een het-woord)
- onze kat (een de-woord)
2e persoon meervoud
· jullie
· uw
o Uw is de beleefdheidsvorm.
3e persoon meervoud
· hun
. vrouwelijk: haar ('r, d'r)
Verschil tussen HEN en HUN
· HEN wordt gebruikt
1. na een voorzetsel
2. als lijdend voorwerp
Voorbeelden:
1. Ik geef het glas aan HEN.
2. Ik zie HEN.
· HUN wordt gebruikt
als meewerkend voorwerp, tenzij voorafgegaan door een voorzetsel
Voorbeelden:
1. Ik geef HUN het glas. MAAR: Ik geef het glas aan HEN.
2. Ik schenk HUN een drankje in. MAAR: Ik schenk voor HEN een drankje in.
Daarnaast is HUN het bezittelijk voornaamwoord van de derde persoon meervoud:
· Dat is HUN huis.
OEFENINGEN
Vul een bezittelijk voornaamwoord in:
1. Ik heb eindelijk een paard gekregen;
paard heet Calista.
2. Het paard was vroeger van Kim, maar
tuin was te klein.
3. Meneer,
thee wordt koud.
4. Toen zij niet opletten, sloeg hij
het glas uit de hand.
WEDERKEREND VOORNAAMWOORD
Het wederkerend voornaamwoord is het voornaamwoord dat verwijst naar het onderwerp van de zin zelf.
Dit kan voorkomen als een handeling slaat op het onderwerp of als het werkwoord zelf wederkerend is.
Zich schamen is bijvoorbeeld een wederkerend werkwoord.
Je kunt immers niet zeggen: Ik schaam vreselijk.
· Hij wast zich. (handeling slaat op onderwerp)
- Hij wast de kat.
· Hij bemoeit zich met de buren. (wederkerend werkwoord)
Vormen
· 1e persoon enkelvoud: me (mezelf), mij (mijzelf)
· 2e persoon enkelvoud: je (jezelf), u (uzelf), zich (zichzelf)
o U is de beleefdheidsvorm.
· 3e persoon enkelvoud: zich (zichzelf)
· 1e persoon meervoud: ons (onszelf)
· 2e persoon meervoud: je, (jezelf), u (uzelf), zich (zichzelf)
· 3e persoon meervoud: zich (zichzelf)
De zelf-vorm wordt soms gebruikt bij niet-wederkerende werkwoorden, meestal om wat nadruk te geven.
· Hij wast zich.
· Hij wast zichzelf.
In sommige gevallen is de zelf-vorm echter de enig toegestane:
· Hij sloeg de hand aan zichzelf.
Er is ook nog een WEDERKERIG VOORNAAMWOORD: elkaar.
Voorbeeld: Wij zien elkaar regelmatig.
Bij wederkerende voornaamwoorden gaat het om een verwijzing in één richting.
Een wederkerig voornaamwoord verwijst altijd naar twee of meer personen wederzijds.
OEFENINGEN
Vul een wederkerend voornaamwoord in:
1. Hij wast
altijd met zeep.
2. Jullie zijn
niet!
3. Ik accepteer
zoals ik ben.
4. Toen ik haar ontmoette, gaven wij
een hand.
VRAGEND VOORNAAMWOORD
Het vragend voornaamwoord is het voornaamwoord waarmee iets wordt gevraagd.
De vorm is afhankelijk van het bijbehorende zelfstandig naamwoord of de persoon.
· DE-woorden, enkelvoud
o welke
o wat voor
o wat voor een
· HET-woorden, enkelvoud
o welk
o wat voor
o wat voor een
· MEERVOUD
o welke
o wat voor
o wat voor een
· NAAR PERSOON VRAGEND
o wie
o welk
o welke
o wat voor
o wat voor een
· NAAR DING VRAGEND
o wat
o welk
o welke
o wat voor
o wat voor een
OEFENINGEN
Vul een vragend voornaamwoord in:
1.
jongen vind jij het leukst?
2.
is jouw favoriete personage uit deze film?
3.
is dat voor geluid?
PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD
Het persoonlijk voornaamwoord is het voornaamwoord dat in de plaats van een zelfstandig naamwoord staat.
De vorm is afhankelijk van het aantal en soms van het geslacht.
Bij de tweede persoon bestaat ook een beleefdheidsvorm.
Bijna alle vormen kennen een vorm die dichter bij de spreektaal ligt. Die staat hieronder tussen haakjes.
ONDERWERP
eerste persoon enkelvoud: ik
meervoud: wij (we)
tweede persoon enkelvoud: jij (je),u
meervoud: jullie, u
derde persoon enkelvoud: hij (ie, die), zij (ze), het ('t)
meervoud: zij (ze)
LIJDEND of MEEWERKEND VOORWERP
eerste persoon enkelvoud: mij (me)
meervoud: ons
tweede persoon enkelvoud: jou (je), u
meervoud: jullie, u
derde persoon enkelvoud: hem, haar ('r, d'r), het
meervoud: hun, hen
OEFENINGEN
Vul een persoonlijk voornaamwoord in:
1.
ben net 14 geworden.
2. Zij koppelt
aan die knappe jongen.
3. Het zusje gaf
een boek, zodra ze haar zag.
Controleren
OK