Horizontaal |
5. | Koppelwerkwoord. |
8. | Als je woorden benoemt, ben je bezig met de ........... benoeming. |
10. | Bijwoord. |
12. | Voorzetsel. |
14. | Bezittelijk voornaamwoord. |
15. | Een bijwoordelijke bepaling geeft vaak een ...... of tijd aan. |
17. | Wat hebben ze JOU verteld? JOU is de ............. van het pers. nvw. JE |
20. | Voegwoord of verbindingswoord. |
22. | Iemand heeft ons verraden. Lijdend voorwerp = ? |
23. | Meneer, hoe laat is het? MENEER is de ............ persoon. |
26. | Een haan of een eend in de oven geeft een heerlijke geur. Het zelfstandig naamwoord = ? |
29. | Onbepaald hoofdtelwoord. |
31. | Persoonlijkk voornaamwoord. |
32. | Jullie moeten je tijd daarmee niet willen verdoen. Infinitief = ? |
33. | Ik geef mezelf de schuld van het ongeluk. Meewerkend voorwerp = ? |
34. | Bij persoonlijke voornaamwoorden onderscheiden we de eerste, de tweede en de derde ....... . |
36. | Persoonlijk voornaamwoord. |
39. | IEMAND is een ......... voornaamwoord. |
41. | Voegwoord of verbindingswoord. |
42. | Voorzetsel. |
43. | Hij weet het ook. In deze zin is HIJ onder.... . |
44. | Voorvoegsel. |
45. | Bezittelijk voornaamwoord |
48. | Bij het ontleden van een zin ga je eerst de persoonsvorm ...... . |
49. | Ouderwets persoonlijk voornaamwoord. |
50. | Trucje om iets te onthouden. |
53. | Geen zinsdelen (bijvoorbeeld: au, ach, sorry) |
54. | Een ander woord voor het HELE WERKWOORD. |
57. | ELKAAR is een .......... voornaamwoord. |
60. | Vragend voornaamwoord. |
61. | Hoofdtelwoord, ook al valt er weinig te tellen. |
62. | De vrouw is erg in de war. Deze zin heeft een .............. gezegde. |
66. | Bezittelijk voornaamwoord. |
67. | Onbepaald lidwoord. |
68. | Voorzetsel. |
70. | Weglaatbare werkwoorden. |
71. | Is ze toen gegaan of heeft ze het eerst gedaan? Voltooid deelwoord = ? |